Tekst Lodewijk van Dooren

Bij branden kunnen isocyanaten en waterstofcyaniden vrijkomen. Bijvoorbeeld bij de verbranding van isolatiemateriaal of plastics. Door toename van toepassing van isolatiematerialen is dit een onderwerp waar de Milieuongevallendienst (MOD) zich op wil voorbereiden. Naast nieuwe meetmethoden zijn ook de resultaten van de analyses van monsters belangrijk om de brandweer en veiligheidsregio goed te kunnen adviseren. Daarom werkt de MOD intensief samen met de chemisch analisten van het Centrum Gezondheidsbescherming (GZB) van het RIVM. Hans Cremers en Niels van Veen leggen uit waarom die samenwerking belangrijk is.

Niels van Veen heeft een achtergrond als AGS (Adviseur Gevaarlijke Stoffen) bij de brandweer. Binnen de MOD is één van zijn taken het vergaren van kennis over het vrijkomen van stoffen bij branden. Dat doet hij o.a. via het uitvoeren van brandexperimenten.  

Hans Cremers is chemisch analist bij het centrum Gezondheidsbescherming (GZB) en werkt aan onderzoek naar tabaksrook. Uit interesse werd hij een aantal jaar geleden eerste aanspreekpunt voor de MOD-functiegroep met deskundigen metingen GCMS (Gaschromatografie-massaspectrometrie).  

Hoe is deze samenwerking tot stand gekomen?

Niels: De samenwerking kwam in een stroomversnelling door de brand bij een opslag van lithium-ion batterijen voor elektrische fietsen, een aantal jaar geleden. We hadden toen niet de juiste meetapparatuur, en dus ook niet de juiste analyses, om alle vragen te beantwoorden. Daarom zijn we als RIVM brandexperimenten gaan uitvoeren. Zo hebben we brandexperimenten gedaan met lithium-ion batterijen. En daaruit komen vanzelf vragen over de bemonstering en meetmethoden en over de analysecapaciteit.

Hans: De samenwerking tussen de MOD en GZB bestaat al een paar jaar. In eerste instantie was onze inzet voor de MOD vooral een leuke afwisseling van het werk. De analyses van de brandexperimenten waren de concrete aanleiding om meer samen te gaan werken. En ik was de brug tussen de MOD en GZB. Zo is de samenwerking verder gaan rollen. 

Wat is de kracht van deze samenwerking?

Hans: De kracht is de combinatie van sterke analytische kennis met praktische onderzoek in één organisatie. Samen versterkt dat elkaar om antwoord te geven op vragen, of er achter te komen dat er vragen zijn die je van te voren niet had kunnen bedenken. Dat maakt het makkelijker om met elkaar mee te denken. Je komt toe aan de vraag achter de vraag.    

Kunnen jullie daar een voorbeeld van geven?  

Niels: De MOD doet brandexperimenten met zonnepanelen. In dat kader hebben we de bluskleding van brandweer onderzocht. We verwachtten dat we vrijgekomen metalen zouden vinden op de bluskleding. We wilden weten hoe dat het best te reinigen is. Uit de eerste analyseresultaten bleek echter dat er heel weinig metalen vrijkwamen. Door snel te kunnen schakelen, hebben we vervolgens gekeken naar PAK’s. Dat is een heel andere analyse die Hans zelf heeft gedaan. Dat werkt sneller en efficiënter dan aan een externe partij een nieuwe analysevraag te moeten stellen. 

Hans: Uit de analyse bleek dat er best stevige waarden van PAK’s vrijkwamen. We konden laten zien hoe effectief het wassen, afspoelen of afkloppen is. We zagen dat de meetwaarden goed overeenkwamen met het monster. Dat is ook de bevestiging dat de meetwaarden goed en betrouwbaar zijn. Op die manier ben je als analist ook onderdeel van het experiment. En dat is meerwaarde voor ons. 

Wat levert deze samenwerking op?

Niels: Als ik een monster extern opstuur voor analyse dan moet dat met een concrete en onderbouwde vraag. Komt er niets uit, houdt het op. Toch krijg je, zeker bij brandexperimenten, soms resultaat als je analyses min of meer uitprobeert. Dat is mogelijk als je de analyses laagdrempelig in eigen huis kan doen zonder hoge kosten. Dan kom je dus op iets wat je anders niet ontdekt zou hebben. 

Hans: Voor GZB betekent deze samenwerking ook een uitbreiding van de werkzaamheden en apparatuur. Ook zien we dat er vanuit andere vakgebieden, zoals nanotechnologie interesse is in isocyanaten. Nog niet iedereen wist dat we die kennis door de MOD nu in huis hebben. En de PAK-analyse, die gaan we uitbreiden. We hadden een analysepakket voor tabak op de onderdelen die de WHO belangrijk vindt. Door de bredere vraag vanuit de MOD kunnen we  onze methoden uitbreiden, zodat we ook weer meer kunnen meten. En dat kunnen we weer toepassen in sigarettenrook. Het is een wisselwerking. 

Wat kunnen we hiervan leren?

Niels: Wat we hiervan leren is dat het zelf doen van analyses essentieel is voor onze kennisopbouw. En het opbouwen van kennis is een speerpunt voor het RIVM.

Hans: Door deze samenwerking zien we  dat het zelf verrichten van metingen in combinatie met het uitvoeren van de analyses van de meetdata, het opbouwen van kennis over het vrijkomen van stoffen vergroot.

Hoe gaat het nu verder?   

Niels: We hebben nu een beeld bij de specifieke risico’s van branden met lithium-ion batterijen. Wat we nu willen is brandexperimenten doen om te kijken of onze meetmethoden aansluiten bij wat we in de praktijk kunnen tegenkomen. En het tweede is experimenten doen om kennis te vergaren. En die kennis gebruiken we om te toetsen wat de risico’s in de praktijk zijn. 

Wat zijn PAK's

PAK's zijn een groep organische stoffen opgebouwd uit twee of meer benzeenringen, die vooral in de belangstelling staan vanwege de daaraan toegedichte carcinogene eigenschappen. Pak's ontstaan bij onvolledige verbranding of verkoling van diverse koolstof bevattende materialen. Daartoe behoren onder andere fossiele brandstoffen, voedingsmiddelen en hout. Pak's worden bijvoorbeeld gevormd bij de vergassing van kolen, bij het aanbranden van eten (barbecue), het verstoken van brandstof en zitten ook in sigarettenrook.

(bron Wikipedia)