Tekst Lodewijk van Dooren

In Altijd Alert besteden we aandacht aan het werk en de mensen van de responsorganisatie. Dit doen we aan de hand van de verschillende functiegroepen binnen de Milieu Ongevallen Dienst (MOD) of Ongevalsorganisatie Straling (OOS). Deze keer spreken we Saskia Rutjes over de rol van het Responsteam Biologische calamiteiten (RBC) van de in het Protocol Verdachte Objecten (PVO).

Het interessante aan deze casus was de discussie die ontstond over wanneer we de standaard PVO-protocollen moeten volgen en wat de voorwaarden zijn om hiervan te kunnen afwijken.  

Saskia is binnen de MOD al zo’n 10 jaar functiegroeptrekker van het RBC team. Bij het RIVM werkt ze al bijna 20 jaar.  ‘Ik ben ooit begonnen als postdoc op een onderzoeksproject naar virusdetectiemethoden in water. Mijn onderzoeksveld is in de loop van de jaren sterk uitgebreid. Naast virussen ben ik aan bacteriën gaan werken, ook die voor bioterrorisme gebruikt zouden kunnen worden (B). De uitbreiding naar het CBRN-werkveld werd daardoor steeds kleiner en eigenlijk heel logisch’.   

Wanneer komt het RBC in actie?

Als het RBC-team wordt ingezet is dit meestal om een verdacht object te onderzoeken, nadat het PVO is geactiveerd. Een dergelijk object, een poederbrief bijvoorbeeld, moet gescreend worden op mogelijke aanwezigheid van CBRN-agentia. Dit gebeurt in het Mobiele Chemisch en Biologisch Laboratorium (MCBL). De screening begint in de handschoenenkast (isolator) in het biologisch lab. We screenen op de aanwezigheid van een aantal bioterroristische agentia, doen een paar snelle chemische analyses, en bewerken de monsters om verdere chemische en radiologische analyses buiten het B-lab mogelijk te maken. ‘Dit werk op een BSL 3-lab vraagt een uitgebreide opleiding, waarbij de biologen ook verschillende handelingen verrichten voor detectie van C- en RN agentia. Het is eenvoudiger om de biologisch analisten ook deze bewerkingen te laten doen, dan een chemisch analist hiervoor te moeten opleiden om toegang te krijgen tot het BSL3 lab.’   

Er zijn twee rollen in het RBC. De Deskundige Biologische Analyse (DBA) en Deskundige Biologische calamiteiten(DBC).  Zij werken beiden gelijktijdig in het BSL3-lab, maar hebben verschillende taken en verantwoordelijkheden. De DBC besluit of een verdacht object aangenomen kan worden, houdt het labjournaal bij en zorgt voor afstemming met betrokken partijen. De DBC doet ook laboratoriumwerk, maar buiten de handschoenenkast. De DBA voert de handelingen uit in de handschoenenkast.  Op dit moment zijn er 6 DBA’s en 6 DBC’s in het RBC. Er is per jaar ongeveer 2-3 keer een inzet van het RBC.   

Wat gebeurt er als het Procotol Verdachte Objecten (PVO) gestart wordt?  

Het PVO is van toepassing als er mogelijk sprake is van een incident of situatie met CBRN-dreiging. Die inschatting moet gemaakt worden op het plaats delict. Het is een taak van een TEV (Teamleider CBRN-Explosieven Veiligheid). De TEV kan contact opnemen met de MOD-coördinator voor het screenen op CBRN-agentia. De MOD-coördinator informeert de DBC en andere functiegroepen. Nadat de DBC het verdachte object in ontvangst genomen heeft kan begonnen worden met de screening in het MCBL. Dat kan ook op locatie, maar in de meeste gevallen worden de monsters aangeleverd en blijft het MCBL op het RIVM. ‘Op basis van het PVO doen we altijd een vaste set van analyses. Het PVO heet in de volksmond ook wel het poederbrieven protocol, maar we kunnen ook hele andere soorten monsters aangeleverd krijgen’. In het PVO is vastgelegd dat binnen 5 uur na het in ontvangst nemen van het verdachte object de resultaten van de screening gerapporteerd moeten zijn. 

Kun je in dat opzicht wat vertellen over het ricine-incident?  

‘Het is grappig dat dit ter sprake komt. Het refereert aan een casus waarin het PVO officieel niet is opgestart. De MOD is toen direct benaderd’. Het zou mogelijk om het biotoxine ricine (een erg giftige chemische stof) gaan. Omdat ricine een van de stoffen is waarop in het PVO gescreend wordt, is het RBC toch ingeschakeld. Ricine is uiteindelijk niet aangetoond.   

Dat het om een reguliere inzet van de MOD ging gaf ons de ruimte om meer te doen dan de standaard protocollen voorschrijven. Het interessante aan deze casus was zeker ook de discussie die ontstond over wanneer we de standaard PVO-protocollen moeten volgen en wat de  voorwaarden zijn om hiervan te kunnen afwijken.  

Kun je dat toelichten? 

Bij het PVO volgen we uit veiligheidsoverwegingen een heel strikt protocol. Dat doen we om te voorkomen dat de keuze voor een bepaalde veiligheidsmaatregel of voorschrift van personen of situaties afhankelijk zou zijn. Je wilt geen ruimte om af te wijken van je protocol.  

Is er sprake van CBRN-dreiging, dan start het PVO en moet volgens protocol eerst de biologische analyse gedaan worden. Als er geen biologische agentia zijn aangetoond, mogen de voorbewerkte monsters uit de isolator en worden deze overgedragen aan de chemici in het MCBL. Deze kunnen dan veilig hun analyses uitvoeren. Soms is het echter zeer onwaarschijnlijk  dat het om een biologische component gaat. Naar aanleiding van dit ‘ricine-incident’ ontstond de discussie of toch niet het PVO protocol gevolgd had moeten worden, of dat er toch omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. We zijn bezig om nader te onderzoeken hoe we hier in de toekomst mee willen omgaan.  

In deze casus was het PVO niet gestart en was er meer vrijheid in de analyses die we op de aangeleverde monsters konden doen. En dat was voor ons heel interessant, omdat we op deze monsters verschillende van onze recent geïmplementeerde detectiemethoden voor toxines konden gebruiken en vergelijken. Die vergelijking hadden we bij een inzet voor een PVO niet kunnen doen.    

Zijn er nog andere nieuwe ontwikkelingen?  

‘Voor de screening op biologische agentia testen we nu op aanwezigheid van een bepaalde lijst van pathogenen en toxines, zoals bijvoorbeeld op antrax. Maar eigenlijk wil je gelijk kunnen testen of er überhaupt iets aan ziekteverwekkers in het monster zit. Daar zijn nieuwe technieken voor: Next Generation Sequencing. Op dit moment is de analysemethode daar nog niet gevoelig genoeg voor en ook niet snel genoeg voor toepassing bij een PVO’. Next generation sequencing is in ontwikkeling. En de analysemogelijkheden zullen de komende jaren steeds groter worden.  Ook dat zal in de toekomst een plek moeten krijgen in het PVO. We blijven dus werken aan het optimaliseren van de CBRN-screening van verdachte objecten.